Op mijn eerste baan was ik snel uitgekeken. Na anderhalf jaar vertrok ik alweer naar een andere werkgever. Ik ging van het werken aan drie verschillende opdrachten per week, ineens naar één vaste werkgever. Ik had me door de sollicitatie heen gebluft. Ik heb het er nog wel eens over. Hoe ik toen zogenaamd “goed met Excel kon werken” maar in werkelijkheid net wist wat het verschil was tussen een rij en een kolom.
Ik had mijn Excel kennis wellicht wat aangedikt, maar ik maakte het wel waar. Ik beet me vast in elke YouTube video die er was over Excel. Ik zocht oefenopdrachten op internet, oefende me suf en voordat ik aan mijn nieuwe baan begon, was ik inderdaad “best goed met Excel”.
Hoe kun je nu een burn-out krijgen met een ambtenaren baantje?
Het was wel wennen om wat minder drukte te ervaren. Ik had maar één werkgever, werkte in de publieke sector en fulltime werken was ‘maar’ 36 uur. In de eerste maand heb ik het woord ‘ambtenaren-baantje’ zelfs eens in de mond genomen. Ik werkte maar 36 uur per week en bij ‘ons thuis’ werd er veel meer gewerkt. Ik had het allemaal wel onder controle. Natuurlijk maakte ik fouten en was er nog veel te leren, maar dat hoort erbij.
Poeh..
Wat heb ik me vergist.
In het Engels zo mooi: little did I know.
Gas op die lollie
Bij diezelfde werkgever bleek het normaal om tijdens de zogeheten ‘begrotingsweken’ meer dan 75 uur per week te werken. ’s Ochtends vroeg reed ik van het zuiden naar het oosten van het land. De dag beginnen met een rit van anderhalf tot twee uur. Altijd fijn. Soms bleef ik in een hotel slapen, dan had ik tenslotte meer tijd om te werken.
’s Ochtends om 09:00 begonnen we. Dan had ik er al wat voorbereidingstijd op zitten. En een uur of 17:00 stopten we. Maar dan begon voor mij de verwerkingstijd pas. Ik moest de hele avond nog aan de bak als we morgen weer een productieve dag wilden hebben.
We zaten met zijn allen aan een grote tafel.
Een groep van ongeveer 8 directieleden en ik.
Stel je een soort van koehandel voor.
Constant zoeken en schrapen hoe we in hemelsnaam die begroting rond kregen.
Als een machine hield ik alles bij.
Ik noteerde opmerkingen en wijzigingen, dacht na over de consequenties van besluiten en ondertussen zei ik ook nog af en toe wat slimme dingen.
Dat is een aanslag op je brein.
Maar dat wist ik toen natuurlijk nog niet.
Aan het eind van de week vroeg één van de managers me: “Let je wel een beetje op jezelf? Je werkt veel meer dan je contracturen en er komt nogal wat informatie op je af.”
“Ja hoor, natuurlijk let ik op mezelf. Dat komt wel goed.”
Ik dacht: “Meer dan je contracturen.. je moest eens weten hoeveel uren mijn ouders wel niet werken.”
En toen..
Toen zei ik de legendarische woorden.
En ja, ik zei dit hardop:
“Ik ben geen type voor een burn-out.”
En het ironische aan mijn uitspraak: ik zat aan een tafel vol psychiaters en klinisch psychologen. Ik werkte namelijk in de geestelijke gezondheidszorg.
Hoe ik me helemaal suf werkte
De tijd daarna vond het in eerste instantie heerlijk. Ik maakte uren waar je u tegen zei. Vooral toen mijn twee andere directe collega’s vertrokken. Ik had het gevoel dat ik er verantwoordelijk voor was om de gaten dicht te lopen. Ik was de enige die de historie wist. Ik moest aan de bak.
Wat voelde ik me nuttig.
Soms raak je verslaafd aan het gevoel dat anderen je nodig hebben.
Ik denk dat ik daar ook wel last van had.
Maar waar was ik naar op zoek?
Goedkeuring?
Erkenning?
Aandacht?
Geen idee.
Maar op mijn werk vond ik het in ieder geval niet.
Edith Eger zegt het mooi in haar boek ‘Het geschenk’:
“Als we hunkeren naar genegenheid, aandacht en goedkeuring, zal niets ooit genoeg zijn om die behoefte te vervullen. We zoeken op de verkeerde plekken om de leegte te vervullen.
Het is hetzelfde als naar een bouwmarkt gaan om een banaan te kopen.
Daar waar je naar op zoek bent, vind je daar niet.
Toch blijven velen van ons naar de verkeerde winkel gaan.”
Waarom ik dacht dat ik geen type was voor een burn-out?
Ik kom uit een ondernemersfamilie. Als ik heel hard had gewerkt, dan was er altijd wel iemand die harder had gewerkt. Ik ben dochter van een visboer. En mijn moeder werkte ’s ochtends eerst in de zorg en ging dan mijn vader helpen. Geloof me, dan weet je wat hard werken is. En dat werk wat ik deed, met dat aantal uren, dat viel wat mij betreft niet onder de definitie van ‘hard werken’.
Een burn-out? Haha. Dat gaat mij niet overkomen. Dacht ik. Of beter: daar was ik heilig van overtuigd. De impact van mentale belasting had ik nog niet helemaal scherp.
De dag dat ik mijn leidinggevende belde om me af te melden staat in mijn geheugen gegrift. Ik weet nog precies waar ik stond in huis. Als ik er aan terug denk, word ik weer naar van.
En het kwam niet uit het niets. Ik had de signalen professioneel genegeerd.
Mijn lijf en mijn brein hielden er gewoon mee op.
Het kan iedereen overkomen.
Man, man, man, wat had ik het fout.
1:
Er is geen type voor een burn-out.
En
2:
Als dat type wel bestaat, ben ik er zeker één van.